Argumentatio-1

Paragraaf 40

quae res igitur tantum istum furorem sex. Roscio obiecit? 'patri' inquit 'non placebat.' patri non placebat? quam ob causam? necesse est enim eam quoque iustam et magnam et perspicuam fuisse. nam ut illud incredibile est, mortem oblatam esse patri a filio sine plurimis et maximis causis, sic hoc veri simile non est, odio fuisse parenti filium sine causis multis et magnis et necessariis. 

 

Vertaling

Wat heeft er dan zo’n grote razernij in Sextus Roscius opgewekt? ‘Zijn vader hield niet van hem’, zei de aanklager. Hield zijn vader niet van hem? Waarom niet? Dan moet de reden daarvoor ook geldig, sterk en glashelder zijn geweest. Want net als het ongeloofwaardig is dat een vader door zijn zoon ter dood is gebracht zonder meerdere zwaarwegende redenen, is het ook onwaarschijnlijk dat een zoon door zijn vader gehaat wordt zonder een veelvoud aan serieuze en dringende redenen.

quae res – quam ob causam: Cicero’s tactiek in deze en de volgende paragrafen is dat hij vragen stelt naar aanleiding van het pleidooi van de aanklager (z. §39). Inhoudelijk zijn deze aan Erucius gericht, maar vooral zijn het retorische vragen die de absurditeit van de aanklacht verduidelijken. Vaak geeft hij zelf een antwoord waarmee hij juist het tegenovergestelde beweert van wat Erucius had gesteld.

‘patri non placebat.’ patri non placebat?: een zeer levendige, dramatische manier om op de aanklacht van Erucius te antwoorden: Cicero voert als het ware Erucius als persoon op het toneel (prosopopoeia, zie thema stijlfiguren) en treedt met hem in discussie (zie thema theatrale aspecten). Zie §54 voor hetzelfde stilistische middel. We kunnen ons voorstellen dat Cicero op zo’n moment met veranderde stem sprak en de speech daardoor zeer theatraal werd. De alliteratie patri placebat wordt eveneens door de herhaling verdubbeld.

iustam et magnam et perspicuam: tricolon; een tweede tricolon staat aan het einde van de alinea (multis et magnis et necessariis). De twee tricola maken hoorbaar hoe gebrekkig de aanklacht van Erucius gebleven is als hij blijkbaar geen goede redenen kon geven voor de ontbrekende wederzijdse liefde van vader en zoon.

nam ut … necessariis: dit argument is in algemene termen gesteld, los van vader en zoon Roscius, en wint daardoor aan overtuigingskracht. Met andere woorden, Cicero herleidt op deze manier het bijzondere probleem (hypothesis) tot een algemene vraag (thesis, zie thema stijlfiguren).

patri non placebat: Cicero presenteert hier zogenaamd het eerste argument van aanklager Erucius. Als zelfstandig argument stelt het niets voor; als reden voor moord zou eerder het omgekeerde gelden, namelijk dat de zoon de vader haatte. Waarschijnlijk heeft Erucius één argument aangevoerd, namelijk dat de zoon dreigde onterfd te worden door zijn vader. Ter onderbouwing van dat argument zal hij gesteld hebben dat de vader een hekel had aan deze zoon en hem naar het platteland had gestuurd om zijn boerderijen te beheren (zie §43). Cicero knipt dit ene argument op in drie delen en bestrijdt die afzonderlijk.

obiecit: hier in de betekenis ‘inboezemen, ingeven’ (Pinkster s.v. 5), maar de betekenis ‘voor de voeten werpen, ten laste leggen’ (vgl. § 38) resoneert uiteraard mee.

nam ut ... sic: ‘want zoals ... zo (ook) ...’

mortem oblatam esse patri: zie aantekening ad § 37.

odio fuisse parenti filium: ‘dat een zoon zijn vader tot haat was’ (de dativus odio fungeert als naamwoordelijk deel van het gezegde; in grammatica’s wordt dan gesproken van een dat. finalis of dubbele dativus constructie).