Argumentatio-1

Paragraaf 42

'nescio' inquit 'quae causa odi fuerit; fuisse odium intellego quia antea, cum duos filios haberet, illum alterum qui mortuus est secum omni tempore volebat esse, hunc in praedia rustica relegarat.' quod Erucio accidebat in mala nugatoriaque accusatione, idem mihi usu venit in causa optima. ille quo modo crimen commenticium confirmaret non inveniebat, ego res tam levis qua ratione infirmem ac diluam reperire non possum.

 

Vertaling

‘Ik weet niet’, zei de aanklager, ‘wat voor reden er was voor haat. Maar ik neem aan dat er haat geweest is, want vroeger, toen hij nog twee zonen had, wilde hij die andere zoon, die nu dood is, voortdurend bij zich hebben, maar deze zoon stuurde hij weg naar een landgoed op het platteland.’ Wat Erucius overkwam bij zijn kwalijke en op lucht gebaseerde aanklacht, datzelfde gebeurde mij bij het verdedigen van een ijzersterke zaak. Hij vond geen grond om zijn verzonnen aanklacht te onderbouwen; ik kan geen manier vinden om zo’n onbeduidende beschuldiging te weerleggen en te ontkrachten.

‘Nescio’ inquit: opnieuw spreekt Cicero met de stem van Erucius (prosopopoeia, zie thema stijlfiguren en §40) en herhaalt diens aanklacht – waarschijnlijk echter op een manier waardoor Erucius’ argument zwakker lijkt dan het oorspronkelijk was. Dit wordt versterkt door Erucius’ woorden met een hakkelende zinsbouw weer te geven die sterk contrasteert met Cicero’s gevarieerde volzinnen.

crimen commenticium confirmaret: de opvallende alliteratie benadrukt het al eerder gemaakte punt (zie §30 en 35: confingere/confictio) dat de aanklacht volledig verzonnen is.

mala nugatoriaque accusatione – causa optima: het chiasme (zie thema stijlfiguren) vergroot ook de tegenstelling tussen Erucius en Cicero, hoewel in deze zin (natuurlijk ironisch) gezegd wordt dat ze hetzelfde probleem hebben.

‘Nescio’, inquit: Cicero doet alsof hij een direct woordgevecht voert met de aanklager. Zo’n altercatio (een snelle uitwisseling van wederzijdse argumenten) vond daadwerkelijk in Romeinse rechtbanken plaats.

relegavit: relegatio was de juridische term voor de straf van verbanning (meestal gebruikt voor omkoping). Hier wordt geïmpliceerd dat de jongere Roscius voor straf op het land moest wonen. Voor Cicero’s tegenargument zie commentaar bij §43.

fuerit: coniunctivus in indirecte vraagzin.

idem mihi usu venit: ‘hetzelfde gebeurt mij’, ‘hetzelfde ervaar ik’; de frase usu venit is een variatie op accidebat.

quomodo crimen commenticium confirmaret: de betrekkelijke bijzin is in zijn geheel het object van inveniebat (‘hij vond geen manier waarop hij zijn verzonnen aanklacht kon onderbouwen’). 

res tam leves qua ratione infirmem ac diluam: de constructie is parallel aan de eerste helft van de zin; de betrekkelijke bijzin is wederom in zijn geheel het object (van reperire possum). Cicero varieert in zijn woordkeuze (qua ratione i.p.v. quomodo, reperire i.p.v. invenire). De woorden res tam leves staan vóór qua ratione om het thema van de zin aan te duiden; je zou dit effect in het Nederlands kunnen weergeven met ‘wat betreft’  (‘wat deze zo lichtvaardige beweringen betreft: ik kan geen manier vinden om ze te ontkrachten en te ontzenuwen’).