Argumentatio-1

Paragraaf 52

odium igitur acerrimum patris in filium ex hoc, opinor, ostenditur, Eruci, quod hunc ruri esse patiebatur. numquid est aliud? 'immo vero' inquit 'est; nam istum exheredare in animo habebat.' audio; nunc dicis aliquid quod ad rem pertineat; nam illa, opinor, tu quoque concedis levia esse atque inepta: 'convivia cum patre non inibat.' quippe, qui ne in oppidum quidem nisi perraro veniret. 'domum suam istum non fere quisquam vocabat.' nec mirum, qui neque in urbe viveret neque revocaturus esset. 

 

Vertaling

Dus naar ik aanneem, Erucius, wordt de uiterst bittere haat van de vader voor zijn zoon aangetoond door het feit dat deze hem op het platteland liet blijven. Verder is er toch niets? “Jawel,” zegt hij, “dat is er wel: zijn vader was van plan om hem te onterven.” Ik spits mijn oren, nu zeg je iets wat ter zake doet. Want ik denk dat jijzelf ook zult toegeven dat de volgende dingen triviaal en flauwekul zijn: “Hij ging nooit met zijn vader naar feestmalen toe.” Natuurlijk niet, omdat hij alleen bij hoge uitzondering naar de stad kwam. “Bijna niemand nodigde hem bij zich thuis uit.” Dat is niet verwonderlijk, omdat hij niet in de stad woonde en geen tegeninvitatie kon doen.

odium igitur … patiebatur: doordat Cicero Erucius’ oorspronkelijke argumenten (zie §40 en 42) ondertussen met veel argumenten weerlegd heeft, is de passage ironisch en laat hij Erucius een beetje hulpeloos overkomen.

odium … opinor, ostenditur: de alliteratie (zie thema stijlfiguren) versterkt de ironie – natuurlijk gelooft Cicero helemaal niet dat het punt nu aangetoond is. De zin is neerbuigend ten opzicht van Erucius.

‘immo vero … habebat’: ook het derde argument van Erucius wordt door Cicero opnieuw met diens stem voorgedragen en versterkt de theatrale prosopopoeia (zie §40).

audio: opnieuw versterkt deze verwijzing naar het horen het theatrale effect van de schijnbare altercatio (zie §43): Cicero doet zo alsof hij de vorige zin niet zelf had gesproken.

opinor: herhaling van dit woord in deze paragraaf; het versterkt de indruk dat Cicero Erucius bijna als een klein kind behandelt (‘je gelooft toch zelf niet wat je verder nog hebt gezegd’).

ruri esse patiebatur: verandering van de oorspronkelijke formulering (relegavit, zie §42): het leven op het land is nu geen straf meer, maar een gunst van de vader.

istum exheredare in animo habebat: Deze suggestie was waarschijnlijk het enige en belangrijkste argument van aanklager Erucius om te ‘bewijzen’ dat Roscius junior zijn vader vermoord had. De onterving van een zoon moest bij testament gedaan worden. Het plan hebben om te onterven is natuurlijk niet relevant. Dit wordt ook door Cicero aan de kaak gesteld in §54

 

ex hoc: ‘op grond hiervan’, vooruitwijzend naar quod hunc ruri esse patiebatur; het sarcasme wordt onderstreept door opinor.

quippe qui: ‘omdat hij natuurlijk’.

ne in oppidum quidem: ne ... quidem = ‘zelfs niet ...’ 

nisi perraro: ‘behalve dan zeer zelden’.

domum suam: ‘naar zijn huis’ (acc. van richting).

fere: ‘bijna, vrijwel’ (bijwoord), niet te verwarren met het werkwoord ferre.

revocaturus esset: revocare hier in de betekenis ‘terugvragen, op zijn beurt uitnodigen’ (Pinkster s.v. revoco 6).