Argumentatio-1

Paragraaf 54

verum concedo tibi ut ea praetereas quae, cum taces, nulla esse concedis; illud quidem, voluisse exheredare, certe tu planum facere debes. quid ergo adfers qua re id factum putemus? vere nihil potes dicere; finge aliquid saltem commode ut ne plane videaris id facere quod aperte facis, huius miseri fortunis et horum virorum talium dignitati inludere. exheredare filium voluit. quam ob causam? 'nescio.' exheredavitne? 'non.' quis prohibuit? 'cogitabat.' cogitabat? cui dixit? 'nemini.' quid est aliud iudicio ac legibus ac maiestate vestra abuti ad quaestum atque ad libidinem nisi hoc modo accusare atque id obicere quod planum facere non modo non possis verum ne coneris quidem? 

 

Vertaling

Maar ik geef je toestemming die dingen buiten beschouwing te laten waarvan je door te zwijgen toegeeft dat ze er niet zijn. Maar dat hij zijn zoon heeft willen onterven, dat moet je in ieder geval duidelijk maken. Wat breng je dus naar voren op basis waarvan wij geloven dat dit gebeurd is? Je kunt werkelijk niets zeggen. Verzin dan tenminste iets aannemelijks, om niet de indruk te wekken te doen wat je openlijk doet: de spot te drijven met het lot van mijn ongelukkige cliënt en de waardigheid van deze rechters. “Hij wilde zijn zoon onterven.” Waarom? “Dat weet ik niet.” Heeft hij hem echt onterfd? “Nee.” Wie heeft hem ervan weerhouden? “Hij dacht erover.” Dacht hij erover? Aan wie heeft hij dat verteld? “Aan niemand.” Wat is dit anders dan het voor eigen gewin en willekeurig misbruiken van dit proces, van de wetten en van uw aanzien, als je op deze manier iemand aanklaagt en dingen voor de voeten werpt die je niet alleen niet duidelijk kunt maken maar waarvoor je dat niet eens probeert?

concedo – concedis: de twee woorden staan aan het begin en het einde van de zin, maar hebben een heel verschillende betekenis: Cicero staat Erucius toe iets te doen, terwijl Erucius iets toegeeft.

voluisse exheredare – exheredare … voluit: opnieuw herhaalt Cicero twee keer de aanklacht (zie §52 en 53). Hij doet het voorkomen alsof hij hard bezig is het punt ook daadwerkelijk te ontkrachten; maar het enige dat hij doet, is de zwakke argumentatie van Erucius te hekelen.

finge – illudere: bijtend cynisme, verpakt als ironisch advies aan Erucius. Bovendien contrasteert finge met het gedrag van de Titi Roscii in §30 die hun aanklacht verzonnen hebben (confingunt). Erucius daarentegen doet zelf niet de moeite om verzonnen argumenten voor hun false aanklacht te vinden.

‘exheredare – nemini’: opnieuw een snel en fictief vraag- en antwoordspel met Erucius (zie §39 en 40) waarin de antwoorden van Erucius vlak en nietszeggend zijn, Cicero’s vragen daarentegen scherp en doelgericht.

iudicio ac legibus ac maiestate vestra abuti: Cicero toont zijn verontwaardiging (indignatio, zie thema logos-ethos-pathos) over het misbruik van de juridische mogelijkheden en het gebrek aan respect ten opzichte van de jury. Het tricolon versterkt het effect.

Illud quidem, voluisse exheredare, certe tu planum facere debes: het is onmogelijk iemands bedoeling te bewijzen als hij die niet tot uiting heeft gebracht. In dit gedeelte van het pleidooi is nog niet duidelijk of Roscius sr. een testament had gemaakt (als vermogend Romein waarschijnlijk wel), laat staan dat hij zijn zoon onterfd zou hebben (zo’n brave zoon waarschijnlijk niet). In het vervolg van de speech komt Cicero hier niet meer op terug, waarschijnlijk omdat Roscius jr. afziet van zijn vader’s erfenis als zijn leven maar wordt gespaard (zie §7 en 150).

ad quaestum: Cicero suggereert dat Erucius hoopte geld te verdienen door door Roscius aan te klagen. Ook zo eerder in §30 en later in §55. Dit was verboden ín de lex Cincia (eind 3e eeuw v.Chr.) maar deze wet werd op grote schaal ontdoken. In de regel kreeg de succesvolle aanklager (delator) een percentage van het vermogen van de veroordeelde.

voluisse exheredare: sc. patrem filium.

planum facere: ‘duidelijk maken’.

quare id factum putemus: sc. esse.

saltem: ‘tenminste, althans’ (bijwoord).

illudere: ‘bespotten, de spot drijven met’ (+ dat.)

ut ne videaris id facere quod aperte facis: ‘opdat u niet de indruk wekt dat te doen wat u duidelijk doet, namelijk ...’

iudicio ac legibus ac maiestate vestra: abl. bij abuti.