Argumentatio-1

Paragraaf 58

quid mihi ad defendendum dedisti, bone accusator? quid hisce autem ad suspicandum? 'ne exheredaretur veritus est.' audio, sed qua de causa vereri debuerit nemo dicit. 'habebat pater in animo.' planum fac. nihil est; non quicum deliberaverit, quem certiorem fecerit, unde istud vobis suspicari in mentem venerit. cum hoc modo accusas, Eruci, nonne hoc palam dicis: 'ego quid acceperim scio, quid dicam nescio; unum illud spectavi quod Chrysogonus aiebat neminem isti patronum futurum; de bonorum emptione deque ea societate neminem esse qui verbum facere auderet hoc tempore'? haec te opinio falsa in istam fraudem impulit; non me hercules verbum fecisses, si tibi quemquam responsurum putasses.

 

Vertaling

Wat heb je mij als stof voor mijn verdediging gegeven, mijn beste aanklager? Welke grond voor verdenking aan deze rechters hier? “Hij was bang dat hij onterfd zou worden.” Ik hoor jou dat zeggen, maar niemand zegt waarom hij daar bang voor zou moeten zijn. “Zijn vader was dat van plan.” Bewijs dat maar. Er is geen bewijs voor, niet met wie hij dit beraamd zou hebben, wie hij op de hoogte gebracht zou hebben, hoe deze verdenking bij jullie opkwam. Wanneer je zo je aanklacht indient, Erucius, zeg je dan niet openlijk: “Wat ik gekregen heb weet ik, wat ik moet zeggen weet ik niet. Ik heb alleen rekening gehouden met wat Chrysogonus zei: dat niemand deze man zou verdedigen, dat in tijden als deze niemand een woord zou durven zeggen over de koop van de goederen of over dat complot”? Deze onjuiste mening heeft jou tot dit bedrog aangezet, je zou er bij Hercules geen woord over gezegd hebben als je erop gerekend had dat iemand je van repliek zou dienen.

bone accusator: zet het belachelijk maken van Erucius door middel van een fictieve dialoog voort (zie §40); het woord bonus is natuurlijk ironisch gebruikt (zie thema stijlfiguren).

ad suspicandum: terugverwijzing naar de driedeling van mogelijke aanklachten in §57 – Cicero spreekt helemaal niet van de ware aanklacht, maar vraagt Erucius alleen of hij iets genoemd heeft dat zijn verkeerde aanklacht in een mogelijke verdenking kan veranderen.

‘ego … hoc tempore’: fictieve directe speech van Erucius waarin Cicero hem (als in een monologue interieur op het toneel) zijn ‘ware’ gedachten laat uitspreken.

Chrysogonus: Erucius komt hier over als een marionet in de handen van Chrysogonus – hij lijkt niet zelf na te denken maar alleen te doen wat Chrysogonus hem opdraagt.

verbum facere – verbum fecisses: de herhaling benadrukt hoe belangrijk het is wie in dit proces spreekt: alleen Cicero’s beslissing om het woord te voeren betekent volgens hem al zijn overwinning. Dat Cicero hier en eerder zijn stem ook gebruikt om in de naam van Erucius te spreken, versterkt zijn autoriteit als spreker verder: spreken is macht.

patronum – verbum facere auderet: verwijst terug naar het exordium en de zelfpresentatie van Cicero daar (zie §1-5): hij heeft lef, omdat alleen hij als verdediger van Roscius durft te spreken.

acceperim: namelijk geld om om Roscius jr. aan te klagen; zie §54.