Argumentatio-1

Paragraaf 74

quo modo occidit? ipse percussit an aliis occidendum dedit? si ipsum arguis, Romae non fuit; si per alios fecisse dicis, quaero quos? servosne an liberos? si liberos, quos homines? indidemne Ameria an hosce ex urbe sicarios? si Ameria, qui sunt ei? cur non nominantur? si Roma, unde eos noverat Roscius qui Romam multis annis non venit neque umquam plus triduo fuit? ubi eos convenit? qui conlocutus est? quo modo persuasit? 'pretium dedit'; cui dedit? per quem dedit? unde aut quantum dedit? nonne his vestigiis ad caput malefici perveniri solet? et simul tibi in mentem veniat facito quem ad modum vitam huiusce depinxeris; hunc hominem ferum atque agrestem fuisse, numquam cum homine quoquam conlocutum esse, numquam in oppido constitisse. 

 

Vertaling

Hoe heeft hij zijn vader gedood? Heeft hij hem zelf neergehouwen of het doden aan anderen toevertrouwd? Als je hemzelf beschuldigt, hij was niet in Rome. Wanneer je zegt dat hij het door anderen heeft laten doen, vraag ik: wie? Slaven of vrije mannen? Indien het vrije mannen waren, welke mannen? Ook uit Ameria afkomstig of sluipmoordenaars uit deze stad? Als ze uit Ameria komen, wie zijn het dan? Waarom horen we hun namen niet? Als ze uit Rome zijn, waar kende Roscius hen dan van? Hij kwam al jarenlang niet meer naar Rome en is daar nooit langer dan drie dagen geweest. Waar heeft hij hen ontmoet? Hoe heeft hij hen gesproken? Hoe heeft hij hen overgehaald? “Hij heeft hen geld gegeven.” Aan wie? Via wie? Van wie kreeg hij het en hoeveel? Leiden zulke sporen gewoonlijk niet naar de bron van een misdaad? Herinner je tegelijkertijd hoe je het leven van mijn cliënt hebt afgeschilderd: dat hij een wild en boers persoon was, die nooit met andere mensen sprak en nooit in een provinciestad had geleefd.

Cicero past een retorische techniek toe, dihaeresis of divisio genaamd, waarbij het antwoord op een vraag steeds wordt opgedeeld in twee opties, waarvan er een meteen afvalt. De andere optie wordt verder uitgewerkt in twee nieuwe opties, tot er slechts onwaarschijnlijke antwoorden overblijven. Deze paragraaf en de volgende bestaan voor een groot deel uit deze dihaereseis en dus uit heel veel korte vragen. Cicero vuurt deze in hoog tempo op Erucius af zodat deze nauwelijks tijd kan hebben gehad om te antwoorden (zie §73 facultatem … respondendi). In §77 blijft het onwaarschijnlijke antwoord over: Roscius’ slaven zouden het voor hem gedaan kunnen hebben.

nonne his vestigiis … solet: Cicero zet Erucius opnieuw neer alsof hij zijn leerling was en geeft hem een les over procesvoering, zie §38 en 53.

ad caput malefici: voor het woord maleficium zie §68 voor verdere uitleg en §70, 72 en 73.

numquam – numquam: anaphora (zie thema stijlfiguren) die benadrukt dat alle voorafgaande vragen tot onmogelijke anwoorden leidden: Roscius leefde zo afgezonderd dat hij ook geen huurmoordenaar kon inschakelen.

hominem ferum atque agrestem: Cicero heeft Roscius al eerder als onschuldige en naïeve boer neergezet, zie §20 en §46vv. Cicero geeft een positief beeld van het landleven in deze speech (zie thema stad en platteland en §75), terwijl Erucius, zo blijkt uit deze passage, waarschijnlijk gezegd had dat Roscius een ongeciviliseerde (ferus) en dus potentieel gevaarlijke bewoner van het platteland was. Het woord ferus gebruikt Cicero ook in §37 om aan te geven welke karaktertrekken een vadermoordenaar moet hebben.

in oppido: hiermee wordt Ameria bedoeld; Rome zou urbs genoemd moeten worden.