Argumentatio-1

Paragraaf 77

reliquum est ut per servos id admiserit. O, di immortales, rem miseram et calamitosam! quid? in tali crimine quod innocenti saluti solet esse ut servos in quaestionem polliceatur, id Sex. Roscio facere non licet? vos qui hunc accusatis omnis eius servos habetis; unus puer victus cotidiani administer ex tanta familia Sex. Roscio relictus non est. te nunc appello, P. Scipio, te, M. Metelle; vobis advocatis, vobis agentibus aliquotiens duos servos paternos in quaestionem ab adversariis Sex. Roscius postulavit; meministisne T. Roscium recusare? quid? ei servi ubi sunt? Chrysogonum, iudices, sectantur; apud eum sunt in honore et in pretio. etiam nunc ut ex eis quaeratur ego postulo, hic orat atque obsecrat. 

 

Vertaling

Blijft over dat hij dit door slaven zou hebben laten doen. O onsterfelijke goden, wat een ellendige en rampzalige zaak! Wat bij zulke zaken voor wie onschuldig is gewoonlijk redding kan brengen is dat hij zijn slaven voor ondervraging aanbiedt. Mag Sextus Roscius dat niet doen? Jullie die hem beschuldigen bezitten al zijn slaven; uit een zo grote huishouding is voor Sextus Roscius zelfs niet één jongen achtergelaten om hem dagelijks zijn eten te brengen. Ik roep u op als getuige, Publius Scipio en ook u, Marcus Metellus; met een beroep op u beiden en op uw aangeven heeft Sextus Roscius herhaaldelijk twee slaven van zijn vader van zijn tegenstanders gevraagd ter ondervraging. Herinnert u zich niet dat Titus Roscius dat heeft afgewezen? Wel, waar zijn die slaven? Ze begeleiden Chrysogonus, heren rechters, hij behandelt hen eervol en waardeert hen hogelijk. Ook nu nog eis ik dat zij verhoord worden, mijn cliënt bidt en smeekt erom.

reliquum est: de enige resterende optie die overblijft van de dihairesis (zie §74).

o di immortales, rem miseram et calamitosam: pathetische uitroep om het belang van het volgende argument aan te kondigen.

saluti solet esse ut servos: de alliteratie versterkt het punt dat Cicero wil maken. De slaven hadden Roscius kunnen helpen zijn vader te vermoorden, maar zij hadden hem ook een alibi kunnen verschaffen. Juist wat betreft de slaven is het proces vreemd verlopen (zie context).

vobis advocatis, vobis agentibus aliquotiens: anaphora met alliteratie, zie context.

Chrysogonum, iudices, sectantur: de vragen vooraf hebben de spanning verhoogd wat er met de slaven aan de hand is, het antwoord wordt syntactisch zo simpel mogelijk gegeven, wat een zeer overtuigend effect heeft – de rol van Chrysogonus wordt opnieuw zeer suggestief aangeduid, maar de eigenlijke behandeling ervan wordt opnieuw uitgesteld (tot §124).

hic orat atque obsecrat: de alliteratie orat – obsecrat versterkt het verzoek dat Roscius’ diepste wens weergeeft.

P. Scipio, M. Metellus: mannen uit twee van de voornaamste families in Rome. Zij toonden blijkbaar steun voor Roscius door bij het proces aanwezig te zijn. In §15 werd gezegd dat vader Roscius vriendschappelijke banden met deze families had.

vobis advocatis, vobis agentibus: Scipio en Metellus hebben waarschijnlijk Roscius bijgestaan in de voorbereidende fase van het proces, ten overstaan van de praetor (zie thema strafrechtspraak). In §119-123 komt Cicero hier uitvoerig op terug.

ego postulo, hic orat atque obsecrat: geeft mooi de rolverdeling weer: Cicero als advocaat - nota bene van de verdediging - eist, en Roscius als beschuldigde bidt en smeekt.