Argumentatio-1

Paragraaf 81

ii denique qui tum armati dies noctesque concursabant, qui Romae erant adsidui, qui omni tempore in praeda et in sanguine versabantur, sex. Roscio temporis illius acerbitatem iniquitatemque obicient et illam sicariorum multitudinem in qua ipsi duces ac principes erant huic crimini putabunt fore? qui non modo Romae non fuit sed omnino quid Romae ageretur nescivit, propterea quod ruri adsiduus, quem ad modum tute confiteris, fuit.

 

Vertaling

Zullen tenslotte diegenen die toen dag en nacht gewapend rondzwierven, die voortdurend in Rome waren, die zich de hele tijd met roof en moord bezighielden, Sextus Roscius de hardheid en onrechtvaardigheid van die tijd verwijten? Zullen ze denken dat die menigte bandieten waarvan ze zelf de leiders en voorlieden waren, voor hem grond voor een aanklacht wordt? Hij die niet alleen niet in Rome was maar ook helemaal geen idee had wat er in Rome gebeurde, vooral omdat hij – wat je zelf toegeeft – voortdurend op het platteland was.

Zoals bij een samenvattend stuk gepast is, bevat deze alinea veel herhalingen van eerder gebruikte argumenten en formuleringen. Deze herhalingen geven aan dat niet Sextus Roscius iunior, maar de Titi Roscii de ware schuldigen zijn.

Romae (3x): voor de herhaling van de plaats delict in een paragraaf zie ook §76.

qui (3x): anaphora en tricolon (zie thema stijlfiguren) waarmee benadrukt wordt dat alle drie de categorieën die tot verdenking kunnen leiden op de Titi Roscii van toepassing zijn.

in praeda atque sanguine: opnieuw worden winst en moord pregnant naast elkaar geplaatst, zie §78 en 80. De formuering duces ac principes geeft hyperbolisch aan hoe actief de twee Roscii tijdens Sulla’s proscripties waren.

acerbitatem atque iniquitatem: herhaalt nihil neque acerbius neque iniquius van §78.

sicariorum multitudinem: herhaalt multitudinem sicariorum uit Erucius’ woorden in §80.

ruri assiduus: deze formulering heeft Ciero al in de narratio (§18) en in de argumentatio (§51) gebruikt om Roscius’ karakter te beschrijven. Hier zegt hij dat de karakterisering eigenlijk van Erucius afkomstig is. Cicero heeft Roscius eerder als de ietwat naïeve, maar moreel goede boerenjongen gekarakteriseerd, zie ook §46.