Argumentatio-2

Paragraaf 119

etenim, quoniam fidem magistri cognostis, cognoscite nunc discipuli aequitatem. dixi iam antea saepe numero postulatos esse ab istis duos servos in quaestionem. tu semper, T. Rosci, recusasti. quaero abs te: 'Eine qui postulabant indigni erant qui impetrarent, an is te non commovebat pro quo postulabant, an res ipsa tibi iniqua videbatur?' postulabant homines nobilissimi atque integerrimi nostrae civitatis quos iam antea nominavi; qui ita vixerunt talesque a populo Romano putantur ut quicquid dicerent nemo esset qui non aequum putaret. postulabant autem pro homine miserrimo atque infelicissimo qui vel ipse sese in cruciatum dari cuperet, dum de patris morte quaereretur. 

Vertaling

Want omdat u nu de betrouwbaarheid van de meester kent, leer dan nu ook het rechtsgevoel van de leerling kennen. Al eerder heb ik gezegd dat van die lieden vaak twee slaven zijn opgeëist voor ondervraging. U, Titus Roscius, hebt dit altijd geweigerd. Ik vraag u: waren diegenen die het vroegen het niet waard om hun verzoek ingewilligd te krijgen? Of wekte degene voor wie het gevraagd werd, bij u geen sympathie op? Of leek het verzoek zelf u unfair? Diegenen die het verzoek indienden zijn de meest vooraanstaande en rechtschapen mannen van onze maatschappij, die ik al eerder heb genoemd. Hun levenswijze en hun aanzien bij het Romeinse volk waren dusdanig dat wat ze ook maar zouden zeggen door niemand als unfair zou worden beschouwd. Ze deden hun verzoek echter ten behoeve van een zeer beklagenswaardige en doodongelukkige man die verlangde om desnoods zelf gefolterd te worden, als zijn vaders dood maar onderzocht werd.

fidem – aequitatem: ironie; blijkbaar had Magnus herhaaldelijk geweigerd om Sextus Roscius’ slaven als getuigen op te laten roepen, volgens Cicero uit kwade wil (zie context). Het chiasme (zie thema stijlfiguren) ondersteunt de ironie.

(ii)ne … an … an: de driedelige vraag wordt in het vervolg per deel behandeld.

postulabant (4x): de opvallende woordherhaling, twee keer zeer nadrukkelijk aan het begin van een zin, benadrukt dat het om een juridisch geoorloofde en gangbare eis ging.

a populo Romano putantur: met een alliteratie brengt Cicero het volk in het spel; wat het volk denkt berust volgens hem op de mos maiorum en geniet daarom een hoge mate van autoriteit.

nobilissimi atque integerrimi – miserrimo atque infelicissimo: Cicero gebruikt in beide gevallen twee met atque verbonden superlativi om de eerste twee punten van de driedelige vraag als absurde veronderstelling weg te zetten.

postulatos ... servos in quaestionem: slaven konden als getuigen in een proces gehoord worden, maar mochten niet tegen hun eigenaar getuigen (zie §120). Het was traditie dat slaven in ieder geval gemarteld werden (zie cruciatum verderop) voordat ze verhoord werden omdat zij anders niet de waarheid zouden spreken. Zie ook §77 voor de rol van de slaven als getuigen.

homines nobilissimi atque integerrimi: uit §77 blijkt dat Sextus Roscius zelf de slaven als getuigen wilde laten horen; hij deed hiervoor een beroep op Scipio en Metellus. Hier doet Cicero het echter voorkomen alsof deze twee mannen zelf het verzoek om de slaven te verhoren hadden ingediend.

cognostis: gesyncopeerde vorm van cognovistis.

saepenumero: numero versterkt saepe, maar er is verder geen betekenisverschil.  

recusasti: gesyncopeerde vorm van recusavisti.

abs te: zie aantekening §95.

iine ... an ... an: het enclitische vraagpartikel -ne introduceert een neutrale vraag; in een (meerledige) vraagzin gebruikt het Latijn altijd an (‘of’), nooit aut.

indigni ... qui impetrarent: ‘niet waard om hun verzoek ingewilligd te krijgen’. Het adjectief (in)dignus wordt meestal gecombineerd met een abl. om aan te geven wat iemand (niet) waard is, maar kan ook, zoals hier, worden gecombineerd met een relatieve bijzin; omdat het niet om een feitelijke mededeling gaat, staat deze uiteraard in de coniunctivus. Het werkwoord impetrare betekent normaliter ‘(door vragen) bereiken’ of ‘(door vragen) gedaan krijgen’, maar is hier absoluut gebruikt (d.w.z. zonder object; vgl. aantekening §112 mandat ... credit).

tales ... putantur ut: ‘zij worden voor zulke mannen gehouden dat’ (zie Pinkster s.v. puto 3).

quicquid dicerent: ‘wat ze ook zeiden’; omdat dit bijzinnetje is ingebed in een ut-bijzin in de coni. (ut ... nemo esset) staat ook dicerent in de coni.

qui ... putaret: de coni. is definiërend; overdreven vertaald: ‘niemand van dien aard dat hij meende’. Hetzelfde geldt voor de coni. cuperet in de volgende zin.

vel ipse: ‘nota bene zelf’; vel is hier een bijwoord (‘zelfs’), geen voegwoord (‘of’).

dum ... quaereretur: dum met coni. conditioneel ‘als maar’, ‘mits‘ (zie Pinkster s.v. dum I.2).