Argumentatio-3

Paragraaf 127

in quem hoc dicam quaeris, Eruci? non in eum quem vis et putas; nam Sullam et oratio mea ab initio et ipsius eximia virtus omni tempore purgavit. ego haec omnia Chrysogonum fecisse dico, ut ementiretur, ut malum civem Sex. Roscium fuisse fingeret, ut eum apud adversarios occisum esse diceret, ut his de rebus a legatis Amerinorum doceri L. Sullam passus non sit. denique etiam illud suspicor, omnino haec bona non venisse; id quod postea, si per vos, iudices, licitum erit, aperietur. 

 

Vertaling

Vraag je tegen wie ik dit zeg, Erucius? Niet tegen diegene tegen wie jij wilt en aan wie jij denkt. Want Sulla is door mijn redevoering vanaf het begin en door zijn eigen deugdzaamheid steeds van blaam gezuiverd. Ik zeg dat Chrysogonus dit alles heeft gedaan, namelijk dat hij leugens verkondigde, dat hij deed alsof Roscius een slecht burger was, dat hij zei dat Roscius bij de vijanden was gedood en dat hij niet toeliet dat Lucius Sulla door de gezanten uit Ameria over deze zaken in kennis werd gesteld. Tenslotte heb ik nog het volgende vermoeden: dat deze goederen helemaal niet zijn verkocht. Dat zal ik, heren rechters, als u mij dat toestaat, later nog onthullen.

dicam quaeris: herhaalt de tegenstelling van deze woorden in §125, maar hier zonder de bijbehorende associaties.

oratio mea – ipsius eximia virtus: het is opvallend dat Cicero eerst zegt dat zijn speech Sulla onschuldig maakt en pas daarna diens deugdzaamheid benoemt. Dit is zeker een voorzorgsmaatregel van Cicero om nog eens heel duidelijk te maken dat hij zich niet schuldig maakt aan schending van Sulla’s maiestas.

ut (4x): de vier ut-zinnen (met cola crescentia) vatten Cicero’s ‘aanklacht’ tegen Chrysogonus samen. De eerste (ementiri) is is in abstracto geformuleerd en wordt in de volgende drie zinnen in concreto uitgewerkt; het heeft betrekking op de drie volgende die allemaal leugens bevatten.

Sullam: de naam wordt hier voor het eerst in dit gedeelte van de argumentatio genoemd, maar was impliciet al langer aanwezig (zie commentaar bij §124 en §125). Zoals altijd wanneer Cicero hem bij naam noemt, gebeurt dat om hem expliciet van alle verantwoordelijkheid vrij te spreken en alle schuld bij Chrysogonus neer te leggen (omnia Chr. fecisse).

omnino haec bona non venisse: een nieuw punt. Cicero suggereert dat de goederen nooit officieël op een veiling verkocht werden, maar dat Chrysogonus ze gewoon heeft geconfisqueerd en een symbolisch bedrag daarvoor betaald heeft. Dit wordt in §128 verder uitgewerkt.

Eruci: vocativus van Erucius.

et oratio mea: et maakt duidelijk dat er een tweede (en misschien een derde, vierde...) subject zal volgen; deze verwachting wordt ingelost door et ipsius eximia virtus.

haec omnia: wat haec omnia inhoudt, wordt uitgewerkt in de reeks ut-zinnen die volgt.

passus non sit: na drie coni. imperf. (ementiretur, fingeret, diceret) volgt opeens een coni. perf. De verklaring hiervoor is niet grammaticaal, maar retorisch: waarschijnlijk heeft Cicero non pateretur vermeden om te voorkómen dat zijn klinkende volzin zou eindigen met een zgn. “heroïsche clausula” (d.w.z. een dactylus en een spondee zoals in de vijfde en zesde versvoet van een dactylische hexameter), want dat was in een redevoering ongepast.