Narratio

Paragraaf 24

Quod Amerinis usque eo visum est indignum ut urbe tota fletus gemitusque fieret. Etenim multa simul ante oculos versabantur: mors hominis florentissimi Sex. Rosci crudelissima, fili autem eius egestas indignissima, cui de tanto patrimonio praedo iste nefarius ne iter quidem ad sepulcrum patrium reliquisset, bonorum emptio flagitiosa, possessio , furta, rapinae, donationes. Nemo erat qui non ardere omnia mallet quam videre in Sex. Rosci, viri optimi atque honestissimi, bonis iactantem se ac dominantem T. Roscium.  

Vertaling

De inwoners van Ameria vonden dit zo schandelijk dat gehuil en geklaag in de hele stad te horen was. Want veel dingen tegelijk speelden zich voor hun ogen af: de extreem wrede dood van de zeer welvarende Sextus Roscius, de even schandelijke armoede van diens zoon, voor wie die goddeloze rover op een zo groot erfgoed zelfs geen toegang tot het familiegraf had overgelaten, de schandalige aankoop van de goederen, het in bezit nemen, de diefstallen, de roverijen en de giften. Er was niemand die alle dingen niet liever in vlammen op had zien gaan dan een man als Titus Roscius te zien pronken met en de baas spelen over de bezittingen van de beste en zeer gerespecteerde Sextus Roscius.

in tota urbe fletus gemitusque fieret: huilende inwoners zijn een traditioneel middel van dramatische historiografie en beogen een bijzonder pathetisch effect (zie thema's theatrale aspecten en logos-ethos-pathos). De passage past daarmee in een reeks van scènes die de evidentia van de narratio versterken, zie commentaar bij §12, 19, 23. Wanneer Cicero zegt dat de inwoners van Ameria vreselijke beelden op hun netvlies hadden (ante oculos versabantur), dan is dat als het ware een aanleiding voor zijn toehoorders om dezelfde beelden op te roepen.

mors hominis florentissimi Sex. Roscii crudelissima ... filii egestas indignissima: de drie superlativi versterken de verontwaardiging van de toehoorders. Het woord indignissima herhaalt bovendien indignum uit de eerste zin van deze alinea (polyptoton, zie thema stijlfiguren).

emptio, possessio, furta, rapinae, donationes: een snelle asyndetische opsomming aan het einde van de zin die de hoeveelheid van schanddaden van de tegenpartij effectief hoorbaar maakt.

iter quidem ad sepulchrum patrium: een graf was een res religiosa en kon dus niet tot iemands vermogen behoren. Lag het op andermans land (bijv. na verkoop van de grond), dan kon men niet zonder recht van overpad (iter) daar naar toe.

viri optimi atque honestissimi: anders dan in §23 waar Roscius Magnus vir optimus genoemd wordt, is deze keer de karakterisering van Sextus Roscius als vir optimus serieus bedoeld. Over de honestas van vader Roscius die hij blijkbaar aan zijn zoon heeft doorgegeven, zie §16.

usque eo ... ut: 'zo(zeer) ... dat'

crudelissima: bij mors; door de woordschikking krijgt dit bijvoeglijk naamwoord veel nadruk. 

ne iter quidem: ne X quidem = 'zelfs niet X'

bonorum: onzijdig meervoud ('bezittingen, goederen'); zo ook  in ... bonis in de volgende zin.

nemo erat qui non ... mallet: de coni. is consecutief-definiërend: 'er was niemand (zodanig dat hij) niet liever wilde'.

videre ... iactantem se ac dominantem T. Roscium: accusativus cum participio (a.c.p.) na werkwoord van waarneming; se iactare = pochen, pralen, prat gaan'.