Peroratio

Paragraaf 146

facis iniuriam, Chrysogone, si maiorem spem emptionis tuae in huius exitio ponis quam in eis rebus quas L. Sulla gessit. quod si tibi causa nulla est cur hunc miserum tanta calamitate adfici velis, si tibi omnia sua praeter animam tradidit nec sibi quicquam paternum ne monumenti quidem causa reservavit , per deos immortalis! quae ista tanta crudelitas est, quae tam fera immanisque natura? quis umquam praedo fuit tam nefarius, quis pirata tam barbarus ut, cum integram praedam sine sanguine habere posset, cruenta spolia detrahere mallet?  

 

Vertaling

U doet onrecht, Chrysogonus, wanneer u voor uw aankoop meer hoop vestigt op de ondergang van mijn cliënt dan op de zaken die hij, Sulla, tot stand heeft gebracht. En als u dan geen enkele reden hebt om deze ongelukkige zo’n enorme ramp aan te willen doen, wanneer hij met uitzondering van zijn leven zijn hele hebben en houwen aan u heeft afgestaan en zelfs niets heimelijk heeft achtergehouden als aandenken van wat van zijn vader was, bij de onsterfelijke goden! Wat is dat voor grote wreedheid, wat voor een wild en onmenselijk karakter? Welke plunderaar was ooit zo misdadig, welke piraat ooit zo barbaars dat hij, hoewel hij de hele buit zonder bloedvergieten kon krijgen, die liever met bloed bevlekt wilde lostrekken?

facis iniuriam: Cicero stelt het zo voor dat Chrysogonus, als hij Roscius’ dood zal eisen, zal tonen weinig vertrouwen in Sulla en zijn wetgeving te hebben; dat kon natuurlijk geenszins in zijn belang zijn omdat hij afhankelijk was van diens steun en bescherming.

omnia sua praeter animam: zie §144 voor een vergelijkbaar meelijwekkende karakterisering van Roscius.

crudelitas: wordt hier voor het eerst als motief voor Chrysogonus’ daden genoemd en later nog uitgewerkt; zie §150 en 154.

fera immanisque natura: in §37 had Cicero gezegd dat een moordenaar over mores feros immanemque naturam moet beschikken. Precies deze karaktertrekken toont echter niet Roscius, maar Chrysogonus.

praedo – pirata: twee allitererende sterke beledigingen; pirata barbarus (een ‘buitenlandse zeerover’) is een climax t.o.v. praedo; zie ook context. Ook praeda allitereert met de twee begrippen.

quicquam monumenti causa: een aandenken aan de vader, zoals bijvoorbeeld de eerder genoemde zegelring (zie §144). Monumentum kan echter ook naar het graf van zijn vader verwijzen waar Roscius geen toegang toe had (zie §24).

pirata: piraten waren in deze tijd zeer actief in de Middellandse Zee en vormden een probleem voor de handel over zee. Omdat Rome hiervan erg afhankelijk was (denk bijv. aan de massa’s graan die jaarlijks uit Sicilië verscheept werden om de voedselvoorziening van de stad te garanderen), vormden de piraten een van de zwaarste economische en militaire bedreigingen van die tijd. In 67 v.Chr. slaagde Pompeius erin de piraterij definitief uit te roeien.

spem ... ponis: spem ponere in + abl. ‘hoop vestigen op’.

omnia sua: het bezittelijk voornaamwoord is hier zelfstandig gebruikt (‘al het zijne’, ‘alle dingen die van hem zijn’).

ne monumenti quidem causa: lett. ‘zelfs niet vanwege een aandenken’.

natura: hier in de betekenis ‘karakter, aard, inborst’.