Zelfrepresentatie

Ego

De nog onbekende homo novus Cicero wil bekend worden om uiteindelijk een politieke carrière te kunnen beginnen. Hij moet daarom bij het volk bekend worden en zich als deel van de Romeinse aristocraten neerzetten (zie thema publiek). Het is daarom niet verbazend dat hij aan het begin zo vaak het woord ego gebruikt (dat in het Latijn toch eigenlijk vaak overbodig is). Het woord staat altijd op bijzondere plaatsen, en de woordschikking is altijd veelzeggend. Het laat als het ware zien hoe Cicero van onbeduidend advocaat binnen een paar zinnen tot een belangrijke figuur in Rome wordt.

Ciceros ‘ik’ tussen de rechters en aristocraten

In de eerste zin (§1) staat ego twee keer: de eerste keer nauw met de rechters verbonden (ego en vos staan direct naast elkaar), en een keer als tegenstelling op de zittende groep van nobiles (waardoor gesuggereerd wordt dat Cicero ook in deze groep hoort). Het derde ego in de speech staat in §2: ego audacissimus – Cicero is de dapperste, de enige Romein die het aandurft tegen de misstanden in de staat op te staan: geen slechte eigenschap voor een toekomstige politicus!

In §3 markeert een ego dat Cicero nog geen politicus is (ego … nondum ad rem publicam accessi) – met klemtoon op het ‘nog’ (nondum). Wat een zelfverzekerd statement van een 26-jarigeman voor wie vanuit zijn familieafkomst de rol van politicus eigenlijk niet weggelegd is! Het is overduidelijk dat Cicero zich eigenlijk wel een geschikte politicus vindt en dat hij er zeker van is dat ook binnenkort te worden.

Cicero als beschermheer

In de speech gebeurt dat zelfs heel snel: het ego in §5 is het logische vervolg. Tot hier is Cicero namelijk alleen met zijn eigen persoon bezig geweest; pas vanaf de volgende zin zal hij de zaak zelf introduceren. Daarom is het ego in §5 daadwerkelijk een conclusie. Het presenteert aan de toehoorders het resultaat van de eerste alinea: Cicero heeft zichzelf legitimiteit om als advocaat te spreken toebedeeld: ego huic causae patronus exstiti. Als verdediger van Roscius, maar ook als vertegenwoordiger van de aristocraten en (zoals later zal blijken) als advocaat van het hele volk wendt Cicero zich vanaf nu tot de rechters.

Het vrije woord

De reden waarom Cicero deze rol mag claimen, is dat hij als enige het vrije woord durft te voeren. In de speech wordt regelmatig verwezen naar de moeilijke tijden die het vrije spreken bedreigen (cf. §9: libertati sunt tempora impedimento). Cicero daarentegen spreekt vrijer dan alle andere (§3 liberius dixero). Al in §2 wordt door de extreme herhaling van het woord dicere (als polyptoton) benadrukt hoe belangrijk spreken eigenlijk is. Cicero durft dat aan, de senatoren niet. Een prachtige tegenstelling in §30 laat dat mooi naar voren komen: de tegenpartij had gedacht dat er geen patroni voor Sextus Roscius zouden pleitten, en inderdaad zijn ze er verder niet (desunt). Maar Cicero is er (non deest), en hij durft vrij te spreken (qui libere dicat). met deze tegenstelling benadrukt Cicero opnieuw dat hij anders dan alle gerenommeerde senatoren (hier aangeduid in hun sociale functie als patroni) weliswaar minder autoriteit heeft, maar als enige zijn recht op vrije meningsuiting wil gebruiken en daarom als echte Romeinse republikein ageert.

Verstand van zaken

Cicero vergroot tijdens de speech zijn autoriteit door, in een direct en persoonlijk contrast met de patronus van de tegenpartij, te laten zien dat hij precies weet hoe het hoort. Hij kleineert steeds explicieter zijn tegenstanders en hun advocaat Erucius en vertelt hen regelmatig wat ze in hun aanklacht verkeerd hebben aangepakt.

Verder lezen

James M. May, Trials of Character (Chapel Hill 1988).

John Dugan, Making a New Man. Ciceronian Self-Fashioning in te Rhetorical Works (Oxford 2005).

Opdracht

Onderzoek in (passages uit) deze redevoering hoe Cicero zichzelf presenteert. Let daarbij op het soort van werkwoorden dat hij voor zichzelf reserveert, maar ook op de gesuggereerde tegenstelling met gedrag van anderen. Mogelijke werkwijze: maak een tabel met genummerde voorbeelden, een kolom met verwijzing naar de paragraaf en een kolom waarin je (eventueel op een schaal) aangeeft wat je wil onderzoeken; bijvoorbeeld hoe ‘krachtig’ hij zichzelf presenteert, of wie degene is/zijn met wie hij zichzelf contrasteert. Je kunt dan betogen of en hoe Cicero tijdens de redevoering zijn zelfpresentatie inzet als retorisch middel (zie ook het Thema Logos-Ethos-Pathos).

Printversie Zelfrepresentatie